
Kort nieuws
In deze rubriek bespreken wij de meest opvallende zaken
die momenteel spelen rondom pensioenen
Wet- en regelgeving
Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Wet VBAR)
In eerdere edities van Pensioenitems stonden wij reeds stil bij de Wet VBAR. Het wetsvoorstel heeft tot doel meer helderheid te verschaffen over de kwalificatie van arbeidsrelaties.
Onlangs is het Besluit verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties (Besluit VBAR) aangeboden ter internetconsultatie. De internetconsultatie is inmiddels gesloten. Het Besluit VBAR geeft een nadere invulling aan het wetsvoorstel Wet VBAR. Centraal in het besluit staat een wettelijk toetsingskader, dat is gebaseerd op bestaande jurisprudentie. Per hoofdelement worden indicaties gegeven die de beoordeling concreter maken. Daarbij wordt opgemerkt dat de indicaties in hun specifieke context moeten worden gewogen en dat een indicatie niet op zichzelf staat. In de nota van toelichting worden de indicaties verder toegelicht voor de beoordeling of er al dan niet een gezagsverhouding aanwezig is op basis van bestaande jurisprudentie.
Wetsvoorstel Belastingplan 2026
In het Wetsvoorstel Belastingplan 2026 wordt een structurele verlenging én aanscherping van de RVU-drempelvrijstelling voor werknemers met zwaar werk voorgesteld, naar aanleiding van het akkoord 'Gezond naar het pensioen'. De vrijstelling voor de RVU-heffing blijft derhalve ook na 1 januari 2026 bestaan. Er zijn wel strengere voorwaarden afgesproken om de regeling te richten op werknemers met zwaar werk. De overeenkomst over de vormgeving van RVU-afspraken is opgenomen in het akkoord. De cao-partijen blijven zelf verantwoordelijk voor de afbakening van de RVU-doelgroep.
Voorgesteld wordt om het huidige drempelbedrag (in netto termen gelijk aan een netto AOW-uitkering) met € 300 bruto per maand te verhogen en jaarlijks te indexeren. Daarnaast wordt voorgesteld om de RVU-heffing voor werkgevers stapsgewijs te verhogen (57,7% in 2026, 64% in 2027 en 65% in 2028). Tenslotte wordt voorgesteld een driejaarlijks ijkmoment (eerste in 2028) in te voeren om de effectiviteit van de regeling te evalueren en indien nodig bij te sturen.
Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2026
In het Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2026 wordt voorgesteld om het overgangsrecht voor pensioenregelingen zonder franchise te verlengen. Dit overgangsrecht is oorspronkelijk ingevoerd om bestaande pensioenregelingen die geen of een beperkte franchise hanteren – en daarmee niet voldoen aan de fiscale normen van de Wet op de loonbelasting – tijdelijk te blijven toestaan. Regelingen zonder franchise kunnen leiden tot een te hoge pensioenopbouw in verhouding tot het inkomen, wat fiscaal onwenselijk is. Toch bestaan er in de praktijk nog regelingen zonder franchise, bijvoorbeeld bij bepaalde beroepsgroepen of kleinere werkgevers. Het kabinet stelt nu voor om het overgangsrecht voor deze regelingen te verlengen tot 1 januari 2031, zodat betrokken partijen voldoende tijd hebben om hun pensioenregelingen aan te passen aan de nieuwe fiscale kaders. Deze verlenging voorkomt dat bestaande regelingen abrupt fiscaal onvoordelig worden, of beëindigd moeten worden zonder adequate voorbereiding.
In het wetsvoorstel worden daarnaast enkele technische fiscale knelpunten aangepakt die zijn ontstaan bij de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) zoals:
- Wezenpensioen en nabestaandenoverbruggingspensioen: voor bestaande aanspraken die vóór 1 juli 2023 zijn ontstaan of ingegaan, wordt geregeld dat deze niet onder de nieuwe fiscale regels vallen als ze nog niet zijn omgezet naar een premieovereenkomst.
- Overbruggingspensioen: er wordt verduidelijkt dat het mogelijk blijft om een tijdelijk overbruggingspensioen toe te kennen tot de AOW-leeftijd, mits dit past binnen de fiscale kaders.
- Prepensioen: voor bestaande prepensioenregelingen wordt een uitzondering gemaakt zodat deze niet onbedoeld onder de nieuwe regels vallen.
Onlangs verschenen V&A’s Centraal Aanspreekpunt Pensioenen
In V&A 08-002 beantwoordt het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen de vraag hoe de saldomethode werkt wanneer een deel van het pensioen in het buitenland is opgebouwd zonder fiscale tegemoetkoming. De pensioenuitvoerder keert het pensioen onder inhouding van loonheffing uit, maar niet over het bedrag waarvoor in het buitenland geen fiscale faciliteit (zoals belastingaftrek) is genoten. Het vrijgestelde bedrag wordt jaarlijks toegepast totdat het volledige bedrag is bereikt waarvoor geen fiscale tegemoetkoming is genoten. Daarna wordt het volledige pensioen belast.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen per 1 juli 2023 geldt ook een nieuw fiscaal pensioenkader. Met het nieuwe fiscale pensioenkader zijn een aantal begrenzingen ten gunste van de (gewezen) werknemer gewijzigd. Uit V&A 23-008 volgt dat deze wijzigingen ook mogen worden toegepast op pensioenaanspraken die nog worden opgebouwd onder het oude fiscale pensioenkader.
Uit V&A 25-004 volgt dat pensioenregelingen die gebruikmaken van premiestaffels die doorlopen tot vijf jaar na de AOW-leeftijd moeten worden aangepast aan het gewijzigde Staffelbesluit Pensioenen van 12 juni 2024. Daarin zijn ook premiepercentages opgenomen voor werknemers die doorwerken tot vijf jaar na de AOW-leeftijd. Er is echter een overgangsperiode waarin het nog toegestaan is om het premiepercentage voor de leeftijdsklasse 65 tot en met 67 jaar te blijven hanteren voor werknemers van 68 jaar en ouder. Deze overgangsperiode eindigt op het moment dat de pensioenregeling op één of meer (andere) punten wordt aangepast, bijvoorbeeld op de eerstvolgende contractsvervaldatum, na het einde van de tariefgarantie, bij de aanpassing van de pensioentoezegging of een aanpassing aan de kaders van de Wet toekomst pensioenen.
Uit V&A 25-005 volgt dat het niet mogelijk is om pensioen in te kopen over een periode bij een vorige werkgever als daar destijds geen pensioenovereenkomst bestond. Dit geldt specifiek voor de niet-benutte fiscale premierruimte, die kan niet met terugwerkende kracht wordt ingekocht. In dit soort situaties is ook een waardeoverdracht niet mogelijk (in de zin van artikel 10a, eerste lid, onderdeel e, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965) noch een inkoop van ontbrekende dienstjaren (als bedoeld in artikel 10a, derde lid, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965).
Uit V&A 25-006 volgt dat het fiscaal niet is toegestaan om voor de pensioenopbouw in een jaar uit te (blijven) gaan van het pensioengevend loon dat geldt op een bepaalde datum, zonder rekening te houden met een latere verlaging van het pensioengevend loon gedurende dat jaar.
Uit V&A 25-007 volgt dat een regeling voor (aanvullend) arbeidsongeschiktheidspensioen rekening dient te houden met een mogelijke samenloop met uitkeringen van ouderdomspensioen. Het gezamenlijke bruto bedrag van de WAO- of WIA-uitkeringen, de uitkeringen uit het (aanvullend) arbeidsongeschiktheidspensioen en de uitkeringen uit het ouderdomspensioen, mag na de ingang van het ouderdomspensioen niet hoger zijn dan het gezamenlijke bruto bedrag van de WAO- of WIA-uitkeringen en de uitkeringen uit het (aanvullend) arbeidsongeschiktheidspensioen vóór die ingang.
Pensioen APK-gesprek is belastbaar loon
De werkgever heeft op basis van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) een zorgplicht richting zijn werknemers. Hij moet hen tijdig en volledig informeren over de pensioenregeling en eventuele wijzigingen daarin. De kosten van keuzebegeleiding vormen voor de werkgever zuivere bedrijfskosten
die de werknemers geen voordeel opleveren. Een werkgever kan echter besluit om verder te gaan dan informeren of keuzebegeleiding, bijvoorbeeld door een pensioen APK-gesprek aan te bieden. Dat is een persoonlijk adviesgesprek waarin een werknemer persoonlijk pensioen- dan wel financieel advies krijgt. Fiscaal wordt dit gezien als een voordeel in natura. Dit betekent dat de kosten van zo’n gesprek worden aangemerkt als belast loon uit dienstbetrekking. De werknemer geniet dan loon in natura, omdat hij een privévoordeel ontvangt dat normaal gesproken voor eigen rekening zou komen.
Rechtspraak en toezicht
Geen partnerpensioen
Een pensioenfonds kende tot 1 juli 1998 slechts nabestaandenpensioen voor gehuwden en vanaf 1 juli 1998 ook voor ongehuwden met een gezamenlijke huishouding, maar dan wel over diensttijd na 30 juni 1998. Op 1 januari 1994 is een mannelijke werknemer met vervroegd pensioen gegaan. Op 25 mei 1998 heeft hij een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst gesloten met de mannelijke partner met wie hij sinds 1988 samenwoonde. Op 16 april 2006 bereikte de ex-werknemer de AOW-leeftijd. Bij de informatie die hij ontvangt stond dat hij ongehuwdenpensioen ging ontvangen, omdat hij bij vervroegde pensionering ongehuwd was. In 2023 overleed de ex-werknemer. Zijn nabestaande partner vordert nabestaandenpensioen, onder andere op basis van ongelijke behandeling naar burgerlijke staat en indirecte ongelijke behandeling naar sexuele gerichtheid.
Kantonrechter
De kantonrechter wees de vordering af op 25 juli 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:13667). Tot 2002 was voor het nabestaandenpensioen namelijk onderscheid naar burgerlijke staat toegestaan. Hierom, en omdat tot
1 januari 1998 het huwelijk niet openstond voor personen van gelijk geslacht, is indirect onderscheid naar sexuele gerichtheid niet aan de orde. Toepassing van de hardheidsclausule achtte de kantonrechter niet afdwingbaar omdat het pensioenreglement op grond waarvan het pensioen werd uitgekeerd geen nabestaandenpensioen voor ongehuwden kende.
Korten voor collectieve waardeoverdracht
Omdat sociale partners de uitvoering van de pensioenregeling vanaf 2021 bij een andere pensioenuitvoerder onderbrachten, moest een pensioenfonds liquideren en de pensioenen collectief overdragen. Sinds 2015 had het pensioenfonds een herstelplan wegens een te lage dekkingsgraad. Het pensioenfonds waarnaar de pensioenen zouden worden overgedragen, had geen te lage dekkingsgraad. Om de waardeoverdracht mogelijk te maken, kortte het pensioenfonds de pensioenen. Daarbij was de korting voor degenen onder de 60 jaar 18,18% en voor degenen vanaf 60 jaar 9,09%. DNB gaf een verklaring van geen bezwaar af, waarna de collectieve waardeoverdracht werd uitgevoerd.
Een deelnemer vorderde bij de kantonrechter een verklaring voor recht dat het pensioenfonds met de korting van zijn pensioen in strijd handelde met artikel 17 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 20 van de Pensioenwet. De kantonrechter wees de vordering af, omdat de korting mogelijk was op grond van artikel 134 Pensioenwet. De deelnemer ging daartegen in hoger beroep.
Gerechtshof
Ook het Gerechtshof Amsterdam wees op 16 augustus 2025 (ECLI:NL:GHAMS:2025:2197) in hoger beroep de vordering af. Het gerechtshof vond dat het pensioenfonds alternatieven voor de collectieve waardeoverdracht naar het andere pensioenfonds voldoende had onderzocht. Als gesloten fonds verder gaan, overdracht naar een algemeen pensioenfonds, een verzekeraar of een Belgische pensioeninstelling zou niet tot een beter resultaat hebben geleid. Bovendien zouden de gedifferentieerde kortingen uiteindelijk tot eenzelfde pensioenresultaat leiden. Er was geen sprake van strijd met artikel 17 van het Europees Handvest, omdat de korting op grond van de wet geschiedde en de pensioenovereenkomst niet was veranderd. Omdat de kortingen tot een duurzame en evenwichtige pensioenvoorziening hebben geleid, dienden ze het algemeen belang en waren ze proportioneel.
BTW over premies van pensioenfondsen
Twee pensioenfondsen begonnen een procedure om de BTW over de uitvoeringskosten van de pensioenregeling door een derde te kunnen verrekenen. Zij stelden dat het uitvoeren van de pensioenregeling een met BTW belaste prestatie is, wat de Belastinginspecteur betwistte.
In twee arresten van 30 september 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:5991 en ECLI:NL:GHARL:2025:6015) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep, ingesteld door de pensioenfondsen, bepaald dat de premies aan pensioenfondsen niet zijn vrijgesteld van BTW. Het gerechtshof concludeerde dat de betaling van de premies niet onontbeerlijk is voor de uitvoering van de pensioenregeling voor een werknemer omdat die op grond van het principe ‘geen premie, wel recht’ ook zonder premiebetaling recht op pensioen heeft. De vrijstelling zou wel gelden als de premiebetaling onontbeerlijk is voor de uitvoering van pensioen. Tegen de arresten staat nog beroep in cassatie bij de Hoge Raad open.
Opmerkingen
Wij merken op dat zonder premiebetaling een pensioenfonds niet in staat is een pensioenregeling uit te voeren.
Met name voor werkgevers die ingevolge de Wet op de omzetbelasting 1968 (deels) vrijgestelde prestaties verrichten heeft deze uitspraak negatieve gevolgen. Deze werkgevers kunnen de BTW die zij af dienen te dragen over de pensioenpremies namelijk niet aftrekken.
De arresten gelden niet voor pensioenpremies verschuldigd aan verzekeraars en premiepensioeninstellingen.
Vergunning derdelanders
Personen van buiten Europa met een werk- en verblijfsvergunning van een andere Europese lidstaat mogen in Nederland werken. Ook nadat ze kort in de andere lidstaat zijn en soms voor ander werk dan waarvoor de werkvergunning is afgegeven. Minister Van Hijum (SZW) wil regelen dat die personen langer in de andere lidstaat verblijven voordat ze in Nederland mogen werken, en dat ze in Nederland slechts werk verrichten waarvoor de andere lidstaat de vergunning heeft afgegeven. Het gaat om een verduidelijking van regels die werkgevers moeten naleven en waarop de Nederlandse Arbeidsinspectie de naleving beter kan controleren.
Diversen
Nederlands pensioenstelsel opnieuw het beste van de wereld
Volgens de onlangs gepubliceerde 17de editie van de Mercer CFA Institute Global Pension Index (MCGPI) heeft Nederland het beste pensioenstelsel ter wereld. De onderzoekers hebben dit jaar wereldwijd 52 (2024: 48) pensioenstelsels onderzocht en beoordeeld.
De onderzoekers beoordelen de pensioenstelsels aan de hand van 50 indicatoren op toereikendheid, zoals
- zijn de pensioenen hoog genoeg om na pensionering te kunnen voldoen aan de levensbehoeften,
- duurzaamheid, is het pensioenstelsel betaalbaar en houdbaar voor toekomstige generaties en
- integriteit, de kwaliteit van de pensioenregels.
Het gewogen gemiddelde tussen deze drie subindexen resulteert voor Nederland in een indexwaarde van 85,4 (2024: 84,8). IJsland heeft het een na beste pensioenstelsel ter wereld (84,0). Denemarken volgt op de derde plaats (82,3). Buurlanden België (69,2) en Duitsland (67,8) scoren slechter.
De indexwaarde voor het Nederlandse pensioenstelsel kan volgens de onderzoekers verder verhoogd worden indien 1) de schuldenlast van huishoudens wordt verlaagd, 2) een tweede pijlerpensioen wordt geïntroduceerd voor degenen die een groot deel van hun tijd voor de kinderen zorgen (gelet op de relatief lage arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland) en 3) betere bescherming van opgebouwde pensioenaanspraken wordt geboden.
Pre-Wtp UPO
De modellen en handleiding van uniforme pensioenoverzichten voor pensioenregelingen die niet aan de Wet toekomst pensioenen voldoen, zijn gepubliceerd. De modellen en handleiding van uniforme pensioenoverzichten voor pensioenregelingen die wel aan de Wet toekomst pensioenen voldoen, zijn bij schrijven van deze editie nog niet officieel vastgesteld.
Voorbeeldberekeningen voor gevolgen nieuw belastingverdrag Nederland-Spanje
De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord van het Tweede Kamerlid Joseph (BBB) over de zorgen van Nederlandse gepensioneerden in Spanje, naar aanleiding van het aangekondigde nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Spanje.
De minister erkent de groeiende bezorgdheid onder deze groep en geeft aan bereid te zijn om bij de publicatie van het verdrag enkele voorbeeldberekeningen te presenteren. Deze berekeningen zullen de belastingeffecten voor gestileerde situaties (zoals alleen AOW of aanvullend pensioen) inzichtelijk maken, maar de minister benadrukt dat individuele situaties hiervan kunnen afwijken. Door de complexiteit van buitenlandse belastingstelsels en persoonlijke omstandigheden is het niet mogelijk om voor iedereen een volledige inschatting van de inkomenseffecten te geven. De minister heeft toegezegd de Tweede Kamer gelijktijdig met de publicatie van het verdrag nader te informeren.
Dubbele belasting voor kleine pensioenen uit Duitsland
De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord van het Tweede Kamerlid Joseph (BBB) over de belastingheffing op pensioenen die in Duitsland zijn opgebouwd. Om de administratieve lasten te verminderen, moeten de in Nederland woonachtigen sinds 2016 in Nederland belasting betalen over Duitse pensioenuitkeringen tot € 15.000 per jaar. Over pensioenen die meer bedragen dan €15.000 per jaar heft Duitsland belasting. Voorbeeldberekeningen laten zien dat de belastingdruk in Nederland en Duitsland kan verschillen, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden.
Dit leidt in bepaalde situaties tot dubbele belasting, vooral als in Duitsland netto premies zijn betaald. Ongeveer 57.500 mensen worden hierdoor geraakt, wat jaarlijks circa €16 miljoen aan extra belastinginkomsten oplevert. De minister erkent dat dit kan voorkomen, maar benadrukt dat hierover nog een uitspraak van de Hoge Raad moet volgen. Eerder oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:9842) dat deze dubbele heffing onrechtvaardig is, maar de Belastingdienst is in cassatie gegaan.